Terug naar overzicht

Werk- of kantoorruimte aan huis?

De aftrek van de kosten voor een werk- of kantoorruimte aan huis is door de wetgever drastisch beperkt. In feite wil men er helemaal van af, en dat blijkt ook wel uit de eisen die gesteld worden aan de aftrekbaarheid. De beperking van de aftrek geldt niet alleen voor de werkruimte, maar ook voor de inrichting. De wat ironische conclusie op basis van de wetgeving is dat je beter niet een eigen werkruimte kunt hebben, maar beter een werkruimte van een derde kunt huren. Dat is overigens niet altijd het geval.
Globaal laten zich twee varianten onderscheiden: 1. De zelfstandige werkruimte wordt op de zaak gezet. 2. De werkruimte wordt niet op de zaak gezet, maar is zelfstandig en u voldoet aan de inkomenseis.

Werkruimte op de zaak

In sommige gevallen is het mogelijk de werkruimte op de zaak te zetten. Het moet dan gaan om een ruimte die niet opgaat in het grotere geheel van de eigen woning. Een tot werkruimte verbouwde slaapkamer kan dus niet op de zaak gezet worden. Een in de tuin staande en tot kantoor verbouwde garage kan wel op de zaak gezet worden. Daar zijn, anders dan gedacht, geen bijzondere formaliteiten voor nodig, zoals de gang naar een notaris. Als criteria voor de vraag of de werkruimte zelfstandig genoeg is om op de zaak te zetten kunt u dezelfde criteria aanhouden die de fiscus stelt aan ‘zelfstandigheid’; zie bij werkruimte privé.

Of het verstandig is om een daarvoor in aanmerking komende werkruimte op de zaak te zetten is een andere kwestie. Hoewel u daarmee veel kosten wel aftrekbaar maakt (ook inrichtingskosten e.d.), zult u er rekening mee moeten houden dat u ooit over het verschil tussen de werkelijke waarde van die werkruimte en de boekwaarde op de balans zult moeten afrekenen. Deze afrekening moet plaatsvinden bij het staken van de onderneming. Daarvan is sprake als u ophoudt met ondernemen, om wat voor reden ook.

Zet u de onderneming elders voort, dan kan die ‘stakingswinst’ van bijvoorbeeld € 50.000 mogelijk worden ondergebracht in een herinvesteringsreserve. Is evenwel sprake van een echte staking, dan moet het gehele bedrag van € 50.000 tot de winst worden gerekend. U heeft dan recht op de stakingsvrijstelling, maar deze bedraagt slechts € 3.680. Valt u in het stakingsjaar (nog) in de toptarieven (52%), dan kost het stoppen met ondernemen dus gelijk 52% van (50.000 – 3.680) ofwel € 24.086. Men spreekt in dit geval ook wel over afrekening van de ‘capital gain’ (vermogenswinst).

Werkruimte privé

Als de werkruimte niet op de zaak staat (dus niet tot het ondernemings-vermogen behoort), dan zijn er twee eisen voor een (beperkte) aftrek. De twee eisen zijn dat de werkruimte zelfstandig moet zijn en dat voldaan moet worden aan een inkomenseis.

1. Werkruimte moet ‘zelfstandig’ zijn

De werkruimte moet beoordeeld naar ‘verkeersopvattingen’ zelfstandig zijn. Onder ‘verkeersopvattingen’ worden verstaan de opvattingen die door de meeste mensen gedeeld worden. Tijdens de parlementaire behandeling is onder meer genoemd een zelfstandige ingang of opgang en eigen sanitair. Je zou ook de vraag kunnen stellen of de ruimte zelfstandig genoeg is om aan een willekeurige derde te worden verhuurd. Dat zal het geval kunnen zijn met een gehele verdieping van een huis met eigen ingang, maar uiteraard ook voor een van de woning losstaande werkruimte, bijvoorbeeld een verbouwde garage.

2. Voor aftrek geldt ook nog inkomenseis

Als aan de eerste eis is voldaan, het zelfstandigheidscriterium, moet vervolgens nog aan de inkomenseis worden voldaan. Twee situaties worden onderscheiden:

1. U heeft behalve thuis ook nog werkruimte buitenshuis

In dat geval moet u tenminste 70% in de werkruimte thuis verdienen. Het gaat dan om het totaalbedrag aan winst, loon en opbrengst nevenactiviteit. Als u dus tot 1 september een baan buitenshuis had en u begint op 1 september vanuit uw zelfstandige woonruimte te werken, dan zult u waarschijnlijk niet aan de inkomenseis voldoen. Het loon tot 1 september is immers niet in de werkruimte verdiend.

2. U hebt alleen werkruimte thuis

In dat geval moet u tenminste 30% in de werkruimte thuis verdienen en in totaal tenminste 70% in of vanuit die werkruimte thuis. Het ‘vanuit’-criterium geeft ruimte aan mensen die hun werkruimte gebruiken als uitvalsbasis voor hun werkzaamheden. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als u op een dag meerdere klanten bezoekt. U doet dat dan als het ware vanuit uw eigen werkruimte.

3. Wat is aftrekbaar als u aan beide eisen voldoet? Wat aftrekbaar is hangt af van de vraag of u een eigen woning hebt of een huurwoning.

1. Eigen woning

Als aan beide eisen (zelfstandigheid werkruimte en inkomenseis) wordt voldaan, dan wordt de werkruimte niet langer tot de (fiscale) eigen woning gerekend, maar tot het box-3 vermogen. De aan de werkruimte toe te rekenen waarde moet dan in box 3 worden aangegeven en daarover wordt een fictief rendement van 4% berekend. Dat fictieve rendement wordt dan belast tegen een vast tarief van 30%

Diezelfde 4% mag dan ten laste van de winst worden gebracht als kosten van de werkruimte. Daarnaast mag een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen voor rekening van de huurder komen worden afgetrokken. Te denken is aan de kosten van gas, water, elektra – deze komen vrijwel altijd voor rekening van de huurder. Deze kosten hoeft u niet in dezelfde verhouding te nemen als het deel van de woning dat u procentueel aan de werkruimte hebt toegerekend.

Zeker als u veel tijd doorbrengt in uw werkkamer, zal het daaraan toe te rekenen deel van die gas, water en electrakosten hoger kunnen zijn. Het is dus goed denkbaar dat u van uw eigen woning 20% toerekent aan de werkruimte (naar oppervlakte berekend), maar 40% of meer van de ‘huurderskosten’ toerekent aan de werkruimte. Wat betreft de kosten van inrichting van de werkruimte (bureau, kosten, stoffering, bureaustoel e.d.) geldt in beginsel dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. Echter, een arrest van de Hoge Raad lijkt een andere kant uit te wijzen.

2. Huurwoning

Uiteraard kunt u ook in een huurwoning een werkruimte hebben. De fiscale aftrekmogelijkheden zijn dan wat eenvoudiger te bepalen. Allereerst mag natuurlijk een evenredig deel van de huur worden afgetrokken. Daarnaast mag ook een evenredig deel van de huurderslasten worden afgetrokken. Daarbij is te denken aan dezelfde aftrekposten als hiervòòr genoemd in 3.1. We merken nog maar eens op dat van aftrek alleen sprake kan zijn als aan de beide eerder genoemde eisen (zelfstandigheid en inkomenseis) wordt voldaan.